Aleksandr Rjoechin

Nederlands > De personages > Personages in Moskou > Aleksandr Rjoechin

Context

De dichter Aleksandr Rjoechin is een lid van de schrijversbond Massolit. Hij is één van de drie aanwezigen in Gribojedov die de als een zuigeling ingebakerde, huilende en spugende Ivan Nikolajevitsj afvoeren naar de kliniek van dokter Stravinski. Hij is het die Ivans symptomen aan de dokter beschrijft, maar plots betwijfelt of Ivan wel gek is.

Maar Ivan heeft het niet op hem. Hij zegt dat «die talentloze klungel van een Sasjka Rjoechin wel de ergste is van allemaal». Rjoechin ademde zwaar, zag rood en werd alleen nog in beslag genomen door de gedachte dat hij een adder aan zijn borst had gekoesterd en zich het lot had aangetrokken van een man die zich bij nader inzien als een doodsvijand ontpopte. En wat het ergste was: ieder verweer was uitgesloten, want «met geesteszieken twist je niet».

Op de terugrit naar Moskou blijven de woorden van Ivan Bezdomny door zijn hoofd spoken. Het erge was niet dat ze grievend waren geweest, maar «dat ze de waarheid behelsden». Bij het passeren van «een metalen man op een hoge sokkel die met licht nijgend hoofd en ongeïnteresseerd over de boulevard keek» - bedoeld wordt het standbeeld van de beroemdste Russische dichter Alexander Sergejevitsj Poesjkin (1799-1837) - komt alle frustratie los. «Daar heb je nou een voorbeed van puur geluk» dacht Rjoechin en hij balde agressief de vuist in de richting van de gietijzeren man. «Puur geluk, bij elke stap die hij in zijn leven deed».


Prototype

Door het gesprek met het standbeeld van Alexander Sergejevitsj Poesjkin maakt Boelgakov duidelijk voor wie Rjoechin staat. Het gaat om Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (1893-1930) die in 1924, ter gelegenheid van de viering van de 125ste verjaardag van Poesjkin's geboorte, het gedicht Jubeljarig schreef waarin hij op een nacht Poesjkin van zijn sokkel aan Tverskaja boelvar licht en hem op een wandeling door Moskou deelgenoot maakt van zijn inzichten. Jubeljarig was nogal luidruchtig van toon, zoals blijkt uit de aanhef:

«Александр Сергеевич, разрешите представиться. Маяковский.»
«Aleksander Sergejevitsj, laat mij mijzelf voorstellen. Majakovski.»

   Jubeljarig - Vladimir Majakovski - 1924


Dat expressieve karakter van de poëzie van Majakovski ligt wellicht aan de basis van de kezuze van de naam Rjoechin. De familienaam Рюхин [Rjoechin] is afgeleid van de bijnaam Рюха [Rjoecha]. Die komt dan weer van het dialect werkwoord рюхать [rjoechat], wat «grommen - of gillen - als een varken» betekent, maar ook «knallen, klappen, gooien, neerslaan». Waarschijnlijk werd de bijnaam Rjoecha gegeven aan de eigenaar van een luide stem of, in het algemeen, aan een heetgebakerde man.

Boelgakov en Majakovski speelden vaak samen biljart. Majakovski was de betere speler, en de partijen werden steevast gekenmerkt door treiterige dialogen tussen beide auteurs. Maar, ongeacht wie won, ze namen steeds vriendschappelijk afscheid van elkaar. De tweede vrouw van Boelgakov, Ljoebov Jevgenjeva Belozerskaja (1894-1987), vond Vladimir Majakovski «gesloten als een steen». In 1928 zou Majakovski mee oproepen tot het verbieden van De dagen van de Toerbins en zou hij hem een klassevijand noemen.

Vladimir Majakovski was één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het poëtisch futurisme. Nog vóór de Russische Revolutie ontwikkelde Majakovski een passie voor marxistische literatuur en nam hij deel aan de activiteiten van de Russische Sociaal Democratische Arbeiderspartij. Later werd hij ook lid van deze partij. Hij werd drie keer gevangengezet voor subversieve politieke activiteiten maar omdat hij minderjarig was, werd hij niet gedeporteerd. Tijdens een periode van eenzame opsluiting in de Boetyrka gevangenis in 1909 begon hij met het schrijven van poëzie, maar zijn gedichten werden in beslag genomen.

Na de revolutie werkte Majakovski voor het Российское телеграфное агентство (РОСТА) [Rossiskoje telegrafnoje agentsvo (ROSTA) of het Russische Staatsagentschap voor Telegrafie (ROSTA) als maker van zowel grafische als tekstuele satirische agitprop. In 1919 publiceerde hij zijn eerste gedichtenbundelen en hij werd snel populair in het culturele klimaat van de jonge Sovjet-Unie.

Zijn politiek activisme als propagandistische agitator werd echter niet altijd begrepen waardoor hij soms niet alleen bij tijdgenoten maar ook bij goede vrienden als Boris Leonidovitsj Pasternak (1890-1960) in ongenade viel.

Tegen het eind van de jaren twintig raakte Majakovski echter meer en meer gedesillusioneerd in het bolsjevisme en gefrustreerd in zijn artistieke vernieuwingsdrang. Daardoor, maar ook onder de voortdurende druk van zijn geruchtmakende driehoeksverhouding met de dichter en criticus Osip Maksimovitsj Brik (1988-1945) en diens echtgenote Lilja (Lili) Joerjevna Kagan (1891-1978), geraakte hij zo in het nauw dat hij op 14 april 1930 zelfmoord pleegde.

De ruzie tussen Rjoechin en Ivan Bezdomny in de roman is een parodie op de zeer wisselvallige relatie en zelfs vijandigheid tussen Majakovski en een andere dichter, Aleksandr Iljitsj Bezymenski (1898-1973). Bezymenski - geen pseudoniem, hij heette echt zo - betekent de Naamloze, wat de theorie voedt dat Bezymensky het echte prototype van Ivan Bezdomny, de Dakloze, zou kunnen zijn.

In eerste instantie was Majakovski Bezymenski's idool, maar het gevoel was niet wederzijds. Majakovski vergeleek het werk van Bezymenski met «koffie gemaakt van wortelen». Met «wortelen» bedoelde hij «cichorei». Cichorei wordt vaak gebruikt als een substituut voor koffie, dus Majakovski beschouwde Bezymenski als ersatz, niet als een echte literaire man.



Deze pagina delen |